‘Ik kom in opstand, dus ik ben’

Thomas Planell, Beheerder - Analist bij DNCA

Wat heeft Algerije met China te maken? De Franse literatuur misschien? En met name Camus, die er sinds de vertaling van L'Etranger al meer dan een halve eeuw populair is.

In 2020 komt de auteur opnieuw op het voorplan met La Peste. In volle coronacrisis wordt zijn roman een bestseller in China. De tragedie van de door ziekte ingenomen stad Oran, in quarantaine geplaatst en van de wereld afgesneden, wordt er als profetisch ervaren. De bevindingen van het hoofdpersonage, dokter Rieux, zijn van een ijzige scherpzinnigheid. De epidemie tast de mens niet alleen fysiek aan, maar kraakt ook de geesten. De absurditeit van de menselijke conditie (ziekte, isolement) drijft mensen tot waanzin.

Voor Camus is de remedie voor absurditeit de opstand. En van opstand is er in China vaker sprake dan we denken. Die opstand wordt eerder gecontroleerd (culturele revolutie) en heiligt dan het historische en educatieve baken van de marxistisch-leninistische opbouw van het land. Soms komt ze ex machina tot stand, tegen de allesoverheersende wil van de partij, om zich daarna snel te laten onderdrukken. Zoals in de overwegend Oeigoerse provincies van Xinjiang. Zoals in Hongkong. Recenter is er de oproer in de grote megasteden, waar de bevolking de afgelopen twee jaar werd geteisterd door lockdowns.

De fabrieken van het Taiwanese Foxconn zijn wel vaker het toneel van verzet als voorbode van wat bij de brede bevolking onderhuids leeft. De laatste loonsverhogingen dateren van 2010 en 2012. De 75.000 tot 200.000 werknemers die vandaag de dag in de fabrieken van de leverancier van Apple opgesloten zitten worden ongeduldig en bovendien, tot wanhoop gedreven door de schending van hun rechten in naam van de doctrine van gedeelde welvaart. Net zoals in de geest van Camus, legt het verdwijnen van dit berustende geduld de kiem voor opstand.

Naast binnenlandse sociale wrok heeft de Chinese overheid ook te maken met een externe opstand buiten haar grenzen, daar waar zij honderden miljarden dollars spendeert voor het “Gordel en Weg Initiatief” (“Belt and Road Initiative”), de hoogmoedige hoeksteen van het buitenlands beleid van Xi Jinping. In Afrika, en onlangs nog in Pakistan, zijn Chinese bezittingen en mensen het doelwit van gemeenschappen die zich verzetten tegen het plaatselijke regime. Zelfmoordaanslagen bij de ingang van de Chinese universiteit van Karachi, gijzelingen en moorden op Chinese staatsburgers in Nigeria, met name in de mijnen in het noordwesten van het land, agressie in Congo en Sri Lanka … Sinds 2018 hebben zich bijna 200 incidenten voorgedaan rond Chinese activiteiten in het buitenland (waarvoor ongeveer 440.000 staatsburgers worden ingezet).

Het Westen betreurt de aanzwellende schuldenberg in opkomende landen die voortvloeit uit dit gigantische programma van leningen voor wegen-, spoor- en scheepvaartinfrastructuur. Lokale overheden hekelen een eenrichtingspartnerschap, zoals Algerije, dat vaststelt dat China er in de eerste plaats op uit is de toegang tot de markt en hulpbronnen van zijn partnerland veilig te stellen voor zijn eigen bedrijven. China voert zijn export wel op, maar lijkt weinig geneigd om lokaal geproduceerde goederen in te voeren, wat het handelsevenwicht tussen de twee geassocieerde landen nog verder verstoort.

In die mate zelfs dat, na $800 miljard aan directe buitenlandse investeringen sinds 2013, er tijdens de twee uur durende zelfgenoegzame toespraken bij de opening van het congres van de Chinese Communistische Partij met geen woord werd gerept over het zijderoute-project van Xi Jinping.

Enkele weken na het Congres lijdt het land onder een ongebreidelde toename van het aantal coronabesmettingen, wat het scenario van economisch herstel vertraagt. Voor lokale overheden lijken de nieuwe maatregelen van het zerocovidbeleid steeds moeilijker te slikken.

Tegelijkertijd herinnert de verhoogde steun aan projectontwikkelaars eraan dat de vastgoedcrisis nog niet van de baan is. Tot slot worden de plannen van de PBOC minder duidelijk. Ze talmt. Nadat ze haar interbancaire rentedoelstelling opwaarts had bijgesteld (2 %), reageert ze op de vastgelopen obligatiemarkten met een injectie van 130 miljard yuan (open-markttransacties), wat de benchmark terugbracht tot 1,6 %. Een verlaging van de statutaire bankreserves wordt overwogen. In de ogen van de beleggers verliest het land aan leesbaarheid.

Op korte termijn is de vertraging in de versoepeling van de lockdown in China een zegen voor de westerse centrale banken: de gedeeltelijke sluiting van de economie zorgt ervoor dat de inflatie van de in het land zo onmisbare grondstoffen beperkt blijft. De keerzijde is dat China niet meteen de rol van tegengewicht zal spelen voor de economische vertraging in het Westen. De luxesector bijvoorbeeld keek reikhalzend uit de heropening van het land. De sector is relatief aantrekkelijk in vergelijking met zijn historisch gemiddelde (23x de winst per aandeel), maar was nog nooit zo overgewaardeerd (100 %) ten opzichte van de rest van de markt sinds de aankondiging van het plan voor de exit uit de lockdown, die vandaag bedreigd wordt door de 30.000 dagelijkse besmettingen.

Op langere termijn wijst alles er echter op dat het land niet langer de rol van inflatieremmer zal spelen zoals het dat deed in het tijdperk van de globalisering in de jaren 1980 en 1990. Integendeel, de sociale onvrede en de doctrine van gedeelde welvaart dragen ertoe bij dat het groeimodel gebaseerd op China als productiecentrum van de wereld stilaan mag begraven worden (terwijl Xi Jinping hoopte het te compenseren met de zijderoute).

Nog verontrustender zijn de demografische tendensen (het geboortecijfer daalde met 30 % tussen 2019 en 2021 en het aantal geboorten viel terug tot in de buurt van de hongersnood van de jaren 1960 …) die aangeven dat het land sneller dan voorzien een beroep zal moeten doen op immigratie om de omgekeerde leeftijdspiramide te herstellen. Die evolutie is al aan de gang sinds het einde van de 20e eeuw en zou haar hoogtepunt kunnen bereiken in de jaren 2050, wanneer er meer 55- tot 70-jarigen zouden kunnen zijn dan 1-30-jarigen ...

Zullen ze net als in Japan (dat moeite heeft om immigranten aan te trekken na twee jaar van gesloten grenzen en een sterk dalende munt) ambtenaren en 70-plussers moeten mobiliseren om de agrarische productie van het land veilig te stellen? Kan de mens zo volgzaam blijven of treedt hij in de voetsporen van de opstand van Camus?